Overwegende de financiële toestand van de gemeente en de noodzaak om het budget in evenwicht te houden.
Bevoegdheidsgrond:
Gelet op de artikelen 40 en 41 van het decreet van 22 december 2017 over het Lokaal Bestuur;
Toepasselijke regelgeving:
Gelet op de artikelen 41, 162 en 170, §4 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994;
Gelet op de artikelen 464 tot en met 470/2 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992;
Gelet dat de ontvangst is voorzien in het meerjarenplan 2020-2025 onder de algemene rekening 7301000;
Artikel 1.
Voor het aanslagjaar 2025 wordt een aanvullende belasting gevestigd ten laste van de rijksinwoners die belastbaar zijn in de gemeente op 1 januari van het aanslagjaar.
Artikel 2.
De belasting wordt vastgesteld op 7% van het overeenkomstig artikel 466 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 berekende grondslag voor hetzelfde aanslagjaar. Deze belasting wordt gevestigd op basis van het inkomen dat de belastingplichtige heeft verworven in het aan het aanslagjaar voorafgaande jaar.
Artikel 3.
De vestiging en de inning van de gemeentelijke belasting gebeuren door het bestuur der directe belastingen, zoals bepaald in artikel 469 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Artikel 4.
Onderhavig raadsbesluit in toepassing van artikel 286 tot en met 288 en artikel 330 van het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017 en latere wijzigingen, mee te delen aan de Heer provinciegouverneur, terwijl een afschrift van dit besluit ter kennisgeving en uitvoering wordt overgemaakt aan de toezichthoudende overheid.