Gelet op de financiële toestand van de gemeente;
Gelet op de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening 'Parkeernorm bij woongelegenheden, verkavelingen, industrie en werkplaatsen', goedgekeurd door de gemeenteraad op 8 april 2019:
Gelet op de gemeentelijke 'Belasting op het ontbreken, niet aanleggen of niet behouden van parkeerplaatsen', goedgekeurd door de gemeenteraad op 16 december 2019.
Overwegende dat bouwheren verplicht worden om te voorzien in een minimum aantal parkeerplaatsen zoals vastgesteld in de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening 'Parkeernorm bij woongelegenheden verkavelingen, industrie en werkplaatsen', goedgekeurd door de gemeenteraad op 8 april 2019, teneinde te voorkomen dat de parkeerbehoefte volledig afgewend wordt op het openbaar domein en dat deze belasting een bijkomende stimulans moet zijn voor de bouwheren om deze parkeerplaatsen wel te realiseren;
Overwegende dat de huidige 'Belasting op het ontbreken, niet aanleggen of niet behouden van parkeerplaatsen', goedgekeurd door de gemeenteraad op 16 december 2019, maar geldig is voor een termijn van zes jaar eindigend op 31 december 2025;
Overwegende dat het gemeentebestuur, halverwege de legislatuur, de bestaande belastings- en retributiereglementen wenst te evalueren;
Overwegende dat het niet de bedoeling kan zijn dat eigenaars van percelen hun parkeerbehoefte afwentelen op het openbaar domein, maar deze opvangen op het eigen perceel;
Overwegende dat bij een afwenteling van die parkeerbehoefte het gemeentebestuur vaak genoodzaakt is om op het openbaar domein parkeerplaatsen aan te leggen;
Overwegende dat de kosten voor de aanleg van parkeerplaatsen op het openbaar domein vrij hoog zijn voor het gemeentebestuur.
Bevoegdheidsgrond:
Gelet op artikel 40-41 van het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017, zoals gewijzigd;
Toepasselijke Regelgeving:
Gelet op de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motiveringsplicht van bestuurshandelingen, en latere wijzigingen;
Gelet op het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen, zoals gewijzigd;
Gelet op de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening 'Parkeernorm bij woongelegenheden, verkavelingen, industrie en werkplaatsen', goedgekeurd door de gemeenteraad op 8 april 2019.
Het betreft de invordering van een belasting, oftewel een inkomst en geen uitgave.
Artikel 1.
Goedkeuring te verlenen aan onderstaand belastingreglement:
'Belastingreglement op het ontbreken, niet aanleggen of niet behouden van parkeerplaatsen voor de periode van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2028.'
Artikel 1.
Er wordt vanaf 1 januari 2026 voor een termijn van drie jaar, eindigend op 31 december 2028, een belasting gevestigd op het ontbreken, niet aanleggen of niet behouden van de nodige parkeerplaatsen bij:
Artikel 2.
§1. De belasting is verschuldigd door de houder van de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of van de verkavelingsvergunning die:
§2. De belasting is eveneens verschuldigd door de eigenaar van het perceel waarop de belasting betrekking heeft, indien de bestemming van de parkeerplaats(en) zodanig gewijzigd wordt dat niet meer voldaan wordt aan de bepalingen van de omgevingsvergunning.
Artikel 3.
De belasting wordt berekend als volgt:
Artikel 4.
In de gevallen onder artikel 2, §1, a, is de belasting verschuldigd bij de aflevering van de stedenbouwkundige vergunning.
In de gevallen onder artikel 2, §1, b en c, en artikel 2, §2, is de belasting verschuldigd vanaf de betekening van het proces verbaal tot vaststelling van de niet aanlegging, respectievelijk wijziging, van de bij de omgevingsvergunning opgelegde parkeerplaats(en).
Artikel 5.
§1. Deze kohierbelasting moet betaald zijn binnen twee maanden na verzending van het aanslagbiljet. Wanneer de belasting niet betaald is binnen de gestelde termijn worden de regels toegepast betreffende de nalatigheidsinteresten inzake de rijksbelastingen op de inkomsten.
§2. De kohieren worden vastgesteld en uitvoerbaar verklaard door het college van burgemeester en schepenen, ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op het aanslagjaar. Het kohier wordt overgezonden aan de met de invordering belaste financieel directeur die onverwijld instaat voor de verzending van de aanslagbiljetten. Deze verzending gebeurt zonder kosten voor de belastingplichtigen. Het aanslagbiljet bevat naast de gegevens vermeld op het kohier ook de verzendingsdatum, de uiterste betalingsdatum, de termijn waarbinnen bezwaar kan worden ingediend, de benaming, het adres en de contactgegevens van de instantie die bevoegd is om het bezwaarschrift te ontvangen, evenals de vermelding dat de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger die wenst gehoord te worden, zulks uitdrukkelijk moet vragen in het bezwaarschrift. Als bijlage wordt een beknopte samenvatting toegevoegd van onderhavig reglement.
Artikel 6.
De belastingschuldige kan bezwaar indienen tegen deze belasting bij het college van burgemeester en schepenen.
Het bezwaar moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden ingediend en worden gemotiveerd. De indiening moet, op straffe van verval, gebeuren binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag.
Van het bezwaarschrift wordt een ontvangstbewijs afgegeven, binnen vijftien dagen na de indiening ervan.
Artikel 7.
Onderhavig raadsbesluit wordt in toepassing van artikels 286 tot en met 288 en artikel 330 van het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017 en latere wijzigingen, medegedeeld aan de provinciegouverneur.'
Artikel 2.
Onderhavig raadsbesluit in toepassing van artikel 286 tot en met 288 van het decreet lokaal bestuur van 22 december 2017 mee te delen aan de heer Provinciegouverneur terwijl een afschrift van deze beslissing ter kennisgeving en uitvoering wordt overgemaakt aan: